Jos. Mausbach: Grondslagen en vorming van het karakter volgens Sint ThomasGent, Veritas, 1927, 165-72Het wezen van de kloosterlijke volmaaktheid ligt niet zozeer in de verloochening van de natuurlijke drangnaar bezit, macht en voortplanting, niet in de evangelische raden als dusdanig, maar wel in de geestelijkebevrijding door zulke verzaking gewonnen, in de concentratie van alle zielskrachten en hun verheffing totGod, in de liefde tot God en de naaste.GENADE EN BOVENNATUURDe zedelijke ontwikkeling en volmaking is dus voor het grootste deel een taak die de mens zelf ten dele valt.Hij moet zelf door de praktische rede de zedelijke ordening aanvatten en ze tot innerlijke wet maken; en doorzijn vrije wil de zedelijke idee tot daad omzetten.Maar deze plicht staat voor zware, onoverkomelijke hindernissen; een diepe tweespalt heeft in de menselijkenatuur het willen verzwakt en het handelen versplintert: “Niet het goede dat ik wil, doe ik, maar het kwadedat ik niet wil, dat doe ik... Ik heb vreugde in Gods wet naar de innerlijke mens, maar ik ontwaar echter inmijn leden een andere wet, die strijdt tegen de wet van mijn geest” (Rm 7:19.21.) Ook de seculiere ethiekleert dit, maar zij, in haar naturalistisch en optimistisch vertrouwen tracht de zedelijkheid helemaal op demenselijke kracht en vrijheid te steunen, en vervalt zo zij tot een ander uiterste: het pessimistischonderschatten van het natuurlijk willen en kunnen.Zeker, wanneer wij de objectieve normen en idealen der zedelijkheid betrachten, vooral het einddoel derzedelijkheid: de verheerlijking van God door een getrouwe plichtvervulling en de vereniging met God in eenvolledige liefde, dan staat deze levenstaak zó verheven en zó ver vóór en boven alle zuiver geschapendenken en voelen, dat zelfs de volmaaktst gezonde mensennatuur voor het hoogedele van dit doel sidderen,voor de last van deze taak terugschrikken moet.Reeds de heidenen verzuchtten naar een tegemoetkomende, genadevolle hulp van God, verlangden naar eenmystis...
104
0