Peter Lippert, s.j.: I. Tweeërlei menschen, Aarschot, Frans Tuerlinckx-Boeyé, 1932Misschien verrast het dat ik de doden ook tot de mensen reken en maakt ge de opwerping dat men van dodendan in overdrachtelijke zin spreekt. Wanneer we van een mens zeggen: hij is zo dood of zo vervelend, nemenwe het niet als lof. In beeld kan men nog anders van dode mensen spreken, nl. van mensen waarin ietsuitgedoofd, iets gestorven is. Bijvoorbeeld, hij heeft het geloof verloren of zijn liefde is gestorven aan louterbitterheden en ontgoochelingen, en sindsdien is zo een starheid in hem, een kerkhofrust ligt om zijn ziel. Zokan men ook van levende en dode mensen spreken, maar dan is het verschil tussen de mensen toch wat temager, het zou slechts een schijngedachte zijn. We willen van echte doden spreken, wier lichamen op hetkerkhof liggen, en van de levenden, die op weg daarheen zijn. Ook de Kerk maakt deze indeling en spreektvan de levenden en de afgestorvenen als ze bidt:Almachtige, eeuwige God, die zowel over levenden als over doden heerst en u ontfermt over allen van wie gij voorafweet dat zij door het geloof en de werken de uwen zullen zijn, wij smeken u ootmoedig, dat zij, voor wie wij onsvoorgenomen hebben gebeden te storten, hetzij zij nog in het vlees op deze wereld vertoeven of reeds aan het lichaamonttogen, het ander leven zijn ingegaan, op de voorspraak van al uw heiligen, door de mildheid van uw liefde, vergif-fenis van al hun zonden mogen verwerven.Dat is ook onze indeling. Waarom zouden we ook niet van de doden spreken? Ze behoren ook nog tot ons;gewis, ze hebben op het ogenblik geen lichaam, maar hun ziel is een mensenziel, en wellicht menselijker enechter dan de onze.In ieder geval weten ze meer dan wij want alle illusies van de aarde zijn voor goed in hen uitgestorven. Zekennen zelfs het grootste geheim van het leven, het sterven. Velen van hen zijn nog hulpbehoeftig, zelfs innog hogere mate dan wij, en dat is ook menselijk. Verder zijn ze tot hulp bereid, en dat is...
49
0