Author
Johannes Petrus Maria (Jan of Johannes) van der Ploeg O.P. 1909-2004), Nederlandse dominicaan, priester, hoogleraar, taalkundige, auteur, rooms-katholiek apologeet en archeoloog. Doceerde Hebreeuws en Oud Testament; van 1960 tot 1961 rector magnificus van de Katholieke Universiteit Nijmegen. In 1963 koorbisschop van de geünieerde Syrisch-Katholieke Kerk van Antiochië. In 1947 kreeg hij verlof om naar Jeruzalem te gaan. Hij verbleef daar in de École biblique et archéologique Française van de dominicaner orde en volgde er colleges Arabisch en Bijbelse archeologie. In zijn boek Vondsten in de woestijn van Juda (1958) beschreef hij als een pijnlijke gebeurtenis dat hij een van de eersten was die de Dode Zee-rollen van Qumran te zien kregen, maar dat hij helaas niet de enorme betekenis daarvan besefte. De Syrische bisschop Athanasius Yeshu Samuel toonde hem de rollen in juli 1947, maar hij had door tijdgebrek geen kans om de rollen ter plaatse te bestuderen. Hoewel de wetenschappelijke primeur hem ontging, ontwikkelde hij zich later wel tot autoriteit op het gebied van de studie van de Dode Zee-rollen. Vanaf eind 1947 doceerde hij Oudtestamentische Wetenschappen en Hebreeuws in het Albertinum in Nijmegen. De dominicaner orde benoemde hem in 1950 tot magister (leraar, meester) in de theologie en lid van het bestuur van de Nederlandse provincie van de orde der dominicanen. In 1951 volgde zijn benoeming tot hoogleraar aan de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen, als opvolger van de tot hulpbisschop van Utrecht benoemde Bernardus Alfrink. In het academisch jaar 1961-1962 was hij rector magnificus van deze universiteit. Decennialang was hij bestuurslid van het Voor-Aziatisch Egyptisch Genootschap Ex Oriente Lux te Leiden. Ook was hij jarenlang lid van het Wetenschappelijk Directorium van het Nederlands Instituut voor het Nabije Oosten, eveneens te Leiden. In 1958 werd hij benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. Bij zijn afscheid als hoogleraar in 1979 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, een beslissing die later onder veel kritiek kwam. (Zie hieronder onder Van 1937 tot 1973 was hij lid van het bestuur - waaronder twee termijnen voorzitter - van de Stichting Apostolaat der Hereniging, die ijverde voor de hereniging van de afgescheiden oosterse kerken met Rome en voor waardering voor de oosterse erfenis. Zijn hierdoor ontstane contacten met kloosterzusters van de Syrische ritus uit Kerala in Zuid-India en zijn kennis van het Oud-Syrisch brachten hem vanaf 1963 tot reizen naar India, waar hij conferenties voor priesters hield en studie maakte van de in dit land aanwezige Syrische handschriften.[1] Na het Tweede Vaticaans Concilie kwam hij in conflict met het bestuur van dit Apostolaat der Hereniging, dat zich volgens hem schuldig maakte aan oecumenisme en leerstellig relativisme. In 1973 verliet hij deze stichting en hij richtte in 1976 de stichting Help Oosterse Christenen op, waarvan hij voorzitter werd. Deze stichting richtte zich op humanitaire en financiële hulpverlening aan zowel katholieke als van Rome afgescheiden oosterse christenen in met name het Midden-Oosten en Oost-Europa.[1] In 1999 ontving Hij van de Universiteit van Chennai in India een eredoctoraat als waardering voor zijn catalogus en beschrijving van Syrische handschriften die in Kerala zijn gekopieerd en dateren van de 13de tot de 20e eeuw. De handschriften zijn te vinden in de bibliotheek van Kerala en bij lokale christenen, en bovendien te raadplegen in de universiteitsbibliotheken te Rome, Parijs, Oxford, Cambridge, Amsterdam en Leiden. Het doel was de bestudering van de geschiedenis van de zogenaamde Thomaschristenen in met name Zuid-India en op Ceylon, die naar verluidt door de apostel Thomas tot het christendom werden bekeerd in de 1e eeuw. Als gevolg van zijn werk voor het Apostolaat der Hereniging had Van der Ploeg al vanaf 1947 relaties in Libanon met de oosterse katholieken van de Syrische ritus. In december 1963 werd hij door kardinaal Tappouni, de katholieke patriarch van Antiochië der Syriërs, benoemd tot koorbisschop van de Syrisch-Katholieke Kerk van Antiochië. Tot zijn dood zou Van der Ploeg, hoewel tevens priester van de Latijnse Kerk, naast de traditionele dominicaanse (Latijnse) ritus ook regelmatig de Syrische ritus gebruiken in eucharistievieringen. In 1971 werd hij voorzitter van de dat jaar opgerichte Stichting tot Behoud van het Rooms-Katholieke Leven en hoofdredacteur van het door haar uitgegeven maandblad Katholieke Stemmen. In dit blad streed Van der Ploeg tegen wat hij zag als theologisch modernisme en de volgens hem toenemende afbraak van het bestaande geloof, die naar zijn mening grotendeels aan de Nederlandse bisschoppen en aan bepaalde lobbygroepen en parochiepriesters te wijten was. Ook hier kreeg hij echter meningsverschil. In 1984 verliet hij de redactie van Katholieke Stemmen en richtte hij in samenwerking met onder andere Toon Bongers het Katholiek Maandblad op, later Catholica geheten. Bij het Vaticaan beklaagde hij zich veelvuldig over het in zijn ogen te progressieve en te vrijzinnige beleid van de Nederlandse bisschoppen onder leiding van kardinaal Alfrink en de theologische theorieën van Edward Schillebeeckx. Hij voelde zich steeds minder thuis binnen de Nederlandse tak van de dominicaner orde en verliet het Nijmeegse Albertinum om op zichzelf te gaan wonen. In 1993 werd hij moderator van de dat jaar opgerichte Nederlandse afdeling van de Internationale Federatie Una Voce, die zich inzet voor de traditionele Romeinse ritus. Hij betuigde steun aan de antimodernistische aartsbisschop Marcel Lefebvre, maar hij volgde Lefebvre niet in diens breuk met Rome.[1] Op een bijeenkomst van de organisatie Una Voce beschreef hij in Düsseldorf in 1996 de evolutie van de Nederlandse Kerkprovincie na het Tweede Vaticaans Concilie als volgt: "Gedurende en na het Concilie, begonnen modernisten het zaad van de twijfel te zaaien in de harten van de gelovigen. De traditionele catechismus werd afgeschaft. Vooral door de invoering van de nieuwe liturgie, en het gebruik van een nieuwe terminologie (de Heilige Mis werd voortaan 'dienst' genoemd, de priester werd 'degene die voorgaat in de dienst') werd men in het gunstigste geval doordrongen van een protestantse houding. Dit alles droeg bij tot een verlies van geloof en verslapping van het religieuze leven. De toestand verergerde toen priesters, beïnvloed door het modernisme, de gelovigen vertelden dat veel dingen die zij tot nu toe hadden geleerd niet waar waren." Hij bleef tot het einde van zijn leven door middel van zijn publicaties in het Katholiek Maandblad (later Catholica) actief als apologeticus en verdediger van de orthodoxie in de Nederlandse Rooms-Katholieke Kerk. Hij onderhield contacten met verschillende behoudende katholieke stichtingen en lekenbewegingen, onder andere met de Stichting St. Jozef (Gerwen), de Priesterbroederschap van Sint Petrus en de Vereniging voor Latijnse Liturgie. Van der Ploeg zag onduidelijkheden en verwarringen in de conciliaire en na-conciliaire periode. Hij gaf blijk van teleurstelling over de verdeeldheid van de traditionele katholieke lekengelovigen in versplinterde eigen groeperingen, waardoor de rechtzinnige vleugel ondanks numerieke sterkte organisatorisch geen alternatief kon bieden voor de centraal georganiseerde progressieve organisaties als de Acht-Mei-beweging. Hij nam in de periode 1975-2004 vele malen openlijk afstand van de volgens hem in theologisch opzicht neo-modernistische lijn van zijn vroegere universiteit.
© 2025
×